Overweging: de gebouwen zijn dicht, maar de Kerk is open

Graag delen wij met u de overweging van pastoor Wilson Varela uit Roermond, bij de lezingen van de H. Mis van gisteren.

“Moge vandaag ons offer bestaan in volmaakte aanhankelijkheid aan U…”

De profeet Daniël vertelt ons over het gebed van Azarja, een van de drie jongemannen die samen met Daniël waren uitgekozen om dienst te doen in het paleis van de koning van Babel. Ze zitten in de tijd van de Babylonische ballingschap onder koning Nebukadnessar, maar God is met hen. Aan deze jongemannen schonk God wetenschap, kennis en wijsheid, en aan Daniël zelfs de gave om visioenen en dromen te verklaren.

We zitten nu ook in een soort ballingschap. We kunnen niet meer ons normale leven leiden. We kunnen niet meer naar onze dierbaren, geen verjaardagsfeesten meer in deze tijd, maar wat nog erger is, we kunnen ook niet naar onze vrienden en familie als ze ziek zijn in quarantaine en zelfs niet als ze stervende zijn, niet eens naar hun uitvaart als we geen familie in de eerste graad zijn. Heel ons leven is ontwricht.

Zo was het leven van het volk van Israël in de tijd van de ballingschap. Als de koning woedend wordt op de drie jongemannen, waaronder Azarja, omdat ze weigerden voor het gouden beeld te buigen dat hij liet maken; ze wilden alleen voor God buigen; dan geeft de koning opdracht om de drie jongemannen in een vuuroven te werpen. Maar de drie dappere jongemannen werden beschermd door een engel van God en terwijl ze midden in de oven van het laaiende vuur stonden „bewogen zij vrij te midden van de vlammen en loofden en prezen God de Heer.” (Dan 3,24).

Wat is onze houding in deze tijd van ballingschap? Hoe reageren wij op de noodsituatie waarin we verkeren? Prijzen we God en zijn we dankbaar voor alles wat Hij ons altijd gegeven heeft en hebben we het vertrouwen dat Hij in staat is om ons hieruit te redden, zoals de jongemannen Daniël, Chananja, Misaël en Azarja? Ze hadden de zekerheid dat God in staat was om ze te bevrijden en waren niet angstig. Zelfs als God ze deze keer niet zou redden (Dan 3,17-18) hadden ze de zekerheid dat er maar één God bestaat.

Laten we even luisteren naar het gebed van Azarja toen hij midden in het vuur stond: „Maar nu zijn wij, Heer, het kleinste volk geworden van alle volkeren op aarde en nergens ter wereld hebben wij nog iets te betekenen vanwege onze zonden. Wij hebben nu geen koning meer, geen profeet, geen leider, geen brand- en slachtoffers, geen spijsoffers en reukwerk, zelfs geen heilige plaats waar wij u kunnen offeren om zo uw barmhartigheid te kunnen ervaren. Maar laat ons bij U gehoor vinden vanwege ons vermorzeld hart en ons ootmoedige geest. Moge vandaag ons offer bestaan in volmaakt aanhankelijkheid aan U…Handel met ons naar uw goedheid en naar uw grote barmhartigheid. Red ons op uw wonderbare wijze en verheerlijk, Heer, uw naam.” (Dan 3,37-43).

Wij, ik, kunnen veel leren van het gebed van Azarja. Wij hebben geen sociaal leven meer, geen directe contacten met onze vrienden, familie, parochiegemeenschap, op veel plekken geen H. Missen meer waar wij fysiek aanwezig mogen zijn, misschien in onze ogen ook geen profeten meer en geen leiders, geen heilig plaats waar wij Gods barmhartigheid kunnen afsmeken, maar WIJ ZIJN HET LICHAAM VAN CHRISTUS, WIJ ZIJN GODS VOLK, WIJ ZIJN DE KERK. Ook vanuit onze ballingschap in onze huizen kunnen wij onze gebeden en dankbaarheid naar God uitspreken. En ook vanuit onze huizen bidden wij als één lichaam, één gemeenschap, en zijn wij geroepen om met onze gebeden van lof en dankbaarheid God te smeken om met ons te handelen naar zijn goedheid en zijn grote barmhartigheid. We zijn door het gebed dicht bij elkaar en God zal ons gebed verhoren. De gebouwen zijn dicht, maar de Kerk is open. Amen.

EnglishGermanItaly